De Syrisch-Canadees Maher Arar werd door de Verenigde Staten gedeporteerd naar Syrië, waar hij werd opgesloten en gemarteld. Terug in Canada vecht de computeringenieur om zijn naam te zuiveren en de toedracht van zijn deportatie boven water te halen. “De Syriërs waren niet in mij geïnteresseerd. Ze deden werk op contract.”

Door Frank Kuin

Ottawa. Een doodgewone, aardige vent is hij, Maher Arar. Wachtend op zijn beurt om een broodje te bestellen in de kantine babbelt de 35-jarige Canadees over het weer en voetbal. En over Montreal, de stad waar hij op zijn zeventiende naar emigreerde met zijn ouders, vanuit Syrië. Hij leerde er Engels en Frans, studeerde aan de universiteit en werd computeringenieur. En hij ontmoette er zijn vrouw, Monia Mazigh, een immigrante uit Tunesië met een postdoctorale opleiding in financiën. Het stel, beiden belijdend moslim, verhuisde naar Ottawa en kreeg twee kinderen.

Wat Arar sindsdien is overkomen is allesbehalve gewoon. In de herfst van 2002 werd hij terzijde genomen op de luchthaven JFK in New York, waar hij overstapte bij een terugreis van Tunesië naar Canada. Hij werd ondervraagd over zijn leven in Ottawa, zijn werk in de computerbranche en zijn kennissenkring. De FBI kwam erbij, en Arar werd overgebracht naar een detentiecentrum in Brooklyn. Twaalf dagen later werd hij in het holst van de nacht gedeporteerd, zonder enige vorm van proces. Niet naar Canada, maar naar Syrië.

Bijna een jaar lang werd hij als vermeend terrorist gevangen gehouden in een militaire gevangenis in Damascus, in een onderaardse cel die hij “het graf” noemt – een donkere ruimte van ongeveer een meter breed, twee meter lang en ruim twee meter hoog. In het plafond zat een rooster waar ratten overheen scharrelden. Het rook naar kattenpis, insecten kriebelden, medegevangenen kon hij horen schreeuwen. Er was geen bed. Hij had geen idee wat hem te wachten stond, en werd naar zijn zeggen “mentaal verwoest”.

Maher Arar voert een gedreven campagne in Canada om zijn naam te zuiveren.

Ook lichamelijk werd Arar gemarteld, zegt hij. Hij werd geslagen met elektriciteitskabels en kreeg klappen en stompen met de hand. Hij zag rood voor drie weken en zat onder de blauwe plekken. Syrië ontkent dat Arar is mishandeld. Maar volgens Alex Neve, hoofd van Amnesty International Canada die Arar langdurig interviewde, komt Arars relaas overeen met de gegevens van Amnesty over de martelpraktijken in Syrië. De technieken worden gebruikt om geen littekens achter te laten.

De martelplegers kregen wat zij wilden: Arar bekende te hebben gebivakkeerd in een trainingskamp van Al-Qaeda in Afghanistan. Die bekentenis was vals, zegt hij nu, in zijn mond gelegd door de folteraars. “Als mens kun je maar tot op zekere hoogte weerstand bieden,” aldus Arar. “Ik zou alles hebben bekend om een menswaardig bestaan terug te krijgen.” Dat kreeg hij, onverwachts. Na bijna een jaar werd Arar plotseling vrijgelaten – om redenen waar hij, net als de motieven voor zijn opsluiting, alleen naar kon gissen.

Wellicht nog ongebruikelijker is dat Arar het er niet bij liet zitten. Hij weigerde na zijn vrijlating, twee jaar geleden deze maand, gebroken in de anonimiteit te verdwijnen. Sinds hij lijkbleek en doodsmager terugkeerde naar Canada voert hij een geanimeerde strijd om zijn naam te zuiveren. Want, zo zegt de zacht sprekende huisvader, “ik ben geen terrorist.”

Dat wordt vrij algemeen erkend. Arar staat in Canada bekend als een onschuldige landgenoot wiens fundamentele mensenrechten zijn geschonden bij een onrechtmatige deportatie naar een land waar marteling wordt toegepast. Met hulp van medestanders, onder wie Amnesty International, wist Arar de Canadese regering ertoe te bewegen een openbaar onderzoek in te stellen naar de toedracht van zijn zaak. Arar beschuldigt de Canadese politie en inlichtingendienst van betrokkenheid bij zijn deportatie.

Ruim anderhalf jaar lang bestudeerde onderzoeksrechter Dennis O’Connor Arars zaak, en de rol die de Canadese autoriteiten speelden bij zijn gang naar een Syrische martelkelder. Meer dan 80 verhoren van Canadese diplomaten, politieagenten, spionnen en juristen hebben een beeld geschetst van misverstanden, incompetentie en naïviteit over de harde Amerikaanse strijd tegen terreur. Vorige maand werden de verhoren afgerond.

Over de oorspronkelijke verdenkingen tegen Arar is weinig bekend. Hij is nooit officieel in staat van beschuldiging gesteld. De Canadese inlichtingendienst CSIS hield hem in de gaten omdat hij twee andere mannen kende die eveneens door een antiterreureenheid werden gesurveilleerd: Abdullah Almalki en Ahmad El Maati. Beiden zijn Canadezen van Syrische oorsprong. En beiden belandden evenals Arar in hechtenis in Syrië op verdenking van betrokkenheid bij een Al-Qaedacel in Canada.

,,Het is duidelijk dat Canada geen schone handen heeft”

Arar en zijn medestanders denken dat zijn ondervraging werd ‘uitbesteed’ aan Syrië om hem aan de praat te krijgen. “Kijk wat er daar met mij gebeurd is,” zegt hij, doelend op de mishandeling. “De Syriërs waren niet in mij geïnteresseerd. Veel van hun vragen concentreerden zich op mijn leven in Canada en de Verenigde Staten. Ze deden werk op contract. Dachten de Canadezen en de Amerikanen dat ik informatie had over Almalki?”

Een coalitie van achttien organisaties die Arar steunen vermoedt een geheime samenwerking van CSIS en Syrië, vergelijkbaar met het Amerikaanse beleid van ‘extraordinary rendition’, waarbij terreurverdachten worden overgedragen aan landen waar marteling wordt toegepast. Canadese gevangenen werden in Syrië vragen gesteld ,,die alleen van Canadese onderzoekers konden komen en die, naar redelijkerwijs mag worden aangenomen, antwoorden moesten opleveren ter bevordering van een Canadees onderzoek,” aldus de coalitie, waaronder Amnesty.

Canada ontkent betrokkenheid bij het besluit Arar naar Syrië te sturen. Die beslissing werd volgens overheidsadvocaten genomen door de VS alleen. De Amerikanen zeggen dat ze Arar naar Syrië deporteerden op basis van informatie uit Canada. De enquête heeft geen concrete bewijzen opgeleverd dat Canada aanstuurde op deportatie naar Syrië.

Wel hebben Canadese autoriteiten erkend aan de VS te hebben doorgegeven dat ze Arar in de gaten hielden. Volgens Mike Cabana van de Canadese politie werd dergelijke informatie na 11 september doorgesluisd zonder voorwaarden over hoe die zou worden gebruikt. “Oude voorzorgsmaatregelen waren niet meer van toepassing.” Een collega getuigde dat hij de VS liet weten dat Canada niet over voldoende bewijsmateriaal beschikte om Arar in hechtenis te houden. Hij dacht Arars terugkeer naar Canada daarmee te bespoedigen. Mogelijk zette dit de Amerikanen er juist toe aan Arar naar Syrië te sturen.

Maher Arar met Lorne Waldman, een van zijn advocaten.

Schadelijker voor Canada waren getuigenissen over hoe de Canadese autoriteiten reageerden toen Arar eenmaal in Syrische handen was. Zo bleek dat CSIS-agenten Syrië kort na zijn opsluiting bezochten. Ook werd bekend dat de toenmalige ambassadeur van Canada in Damascus de resultaten van Arars ondervragingen doorspeelde aan Canada. Uit documentatie blijkt niet dat hij kanttekeningen plaatste bij de manier waarop de informatie was verkregen.

Canada was daarom ,,medeplichtig” aan de mishandeling van Arar, meent Marlys Edwardh, een van zijn advocaten. Een financiële schadevergoeding van de Canadese overheid aan Arar zou op zijn plaats zijn, aldus haar collega Lorne Waldman. ,,Arar is een Canadees staatsburger, een echtgenoot, een vader van twee jonge kinderen, een ingenieur met een veelbelovende carrière wiens leven dramatisch en onherroepelijk is veranderd wegens omstandigheden waar hij niets aan kon doen.”

Overheidsadvocaten hebben erkend dat wat Arar overkwam ,,volkomen onaanvaardbaar” was, maar vinden dat Canada er geen verantwoordelijk voor draagt. ,,Wat hem gebeurde was het resultaat van gebeurtenissen waar Canadese autoriteiten geen invloed op hadden.” Het eindrapport van de enquête moet daar volgend voorjaar een oordeel over geven. Het Canadese dagblad Globe and Mail schreef al in een commentaar dat ,,blunders en naïviteit te prefereren zijn boven opzettelijke medewerking bij marteling; hoe dan ook, het is duidelijk dat Canada geen schone handen heeft.”

Arar zelf heeft gemengde gevoelens. Hij is bemoedigd door de steun van de Canadese bevolking. “Canadezen zijn niet bereid hun burgerlijke vrijheden op te geven voor een illusie van nationale veiligheid,” zegt hij. Maar hij voelt zich ook gefrustreerd. Een baan heeft hij sinds zijn terugkeer niet kunnen vinden, en zijn nachtmerrie is bij het proces nog eens overgedaan. ,,Het is heel zwaar,” aldus Arar. ,,Ik word telkens teruggebracht naar mijn opsluiting in Syrië. Ik hoor het geschreeuw van mannen die worden gemarteld.”

Maher Arar met zijn twee kinderen.

Amnesty ziet aanwijzingen voor Canadese betrokkenheid

Amnesty International heeft de Canadese regering om opheldering gevraagd over de rol van Canada bij de detentie van een aantal van zijn staatsburgers in het Midden-Oosten. Naast Maher Arar zeggen tenminste twee andere islamitische Canadezen, Abdullah Almalki en Ahmad El Maati, in Syrië te zijn opgesloten, ondervraagd en gemarteld, wellicht op verzoek van Canadese autoriteiten.

“Er zijn toenemende en zeer ernstige beschuldigingen van Canadese betrokkenheid bij een aantal zaken,” schreef Alex Neve, secretaris-generaal van Amnesty International Canada, vorige maand in een brief aan de Canadese premier Paul Martin. Hij riep op tot verbreding van de enquête naar de deportatie van Arar.

El Maati, een 40-jarige vrachtwagenchauffeur uit Toronto, werd van 2001 tot 2003 gevangen gehouden in Syrië en Egypte. Eerder was hij ondervraagd aan de Amerikaans-Canadese grens over een schematische kaart van Ottawa in zijn cabine. El Maati, geboren in Koeweit, zegt dat hem in Syrië werd gevraagd naar die kaart, en dat hij werd gedwongen om iedereen te noemen die hij in Canada kende, onder wie Arar en Almalki.

Almalki, een 34-jarige ingenieur uit Ottawa, zat van 2002 tot 2004 vast in Damascus, en werd daar geconfronteerd met informatie over hemzelf die volgens hem alleen uit Canada kon komen. Hij werd in de gaten gehouden wegens reizen naar Afghanistan. Hij ontmoette Arar eens in de stromende regen in Ottawa, onhoorbaar voor afluisteraars – een voorval dat wellicht leidde tot interesse van de Canadese politie in Arar.

Almalki en El Maati zeggen onschuldig te zijn en zijn beiden vrijgelaten. In tegenstelling tot Arar werden ze in Syrië aangehouden nadat ze er zelf naartoe waren gegaan. Amnesty en andere organisaties vragen zich af of er sprake is van een Canadees beleid om ondervragingen van terreurverdachten uit te besteden aan landen waar marteling wordt toegepast.

De zaak-Arar is volgens Neve “representatief voor de zorg dat de bescherming van mensenrechten te vaak tekort wordt gedaan in naam van de strijd tegen terrorisme.” Neve hoopt dat de enquête belangrijke vragen zal beantwoorden. “Welke rol speelden Canadese autoriteiten? Hebben ze hem direct, indirect, door nalatigheid of met opzet laten ondervragen en martelen in Syrië?”

This post is also available in: Engels

Tagged with:
 

3 Responses to Uitgeleverd aan een folterend land

  1. […] verdenking van terroristische activiteiten. Maar de meest geruchtmakende zaak, die van een Syrische Canadees die werd vastgehouden in een gevangenis in Syrië, leidde tot een onderzoek naar de vraag of de Canadese overheid zijn burgerrechten had geschonden. […]

  2. […] zijn de belangrijkste conclusies van de Canadese openbare enquête naar de zaak van Arar, een internationale cause célèbre op het gebied van justitiële misstappen bij de strijd tegen […]

  3. […] hij kwam vrij, keerde in 2003 terug naar Canada, en ondernam een campagne om zijn naam te zuiveren. Met onwaarschijnlijk veel succes. Vrijdag bood de Canadese regering Arar haar verontschuldigingen […]

Laat een reactie achter bij Deportatie Maher Arar door overdracht onjuiste inlichtingen | Standplaats Canada Cancel reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *